Oscarwinnares Cate Blanchett speelt een pracht van een tragische heldin in Blue Jasmine, het nieuwe komische drama van regisseur Woody Allen. Zij is Jasmine, de door champagne en antidepressiva benevelde vrouw van de rijke zakenman Hal (Alec Baldwin). Haar comfortabele bestaan is naar de bliksem, haar huwelijk, haar luxe bestaan, haar status als societyvrouw. Haar dure Hermès-tas heeft ze echter nog en die klemt ze dan ook voortdurend tegen zich aan wanneer ze naar San Francisco is verhuisd. Haar jetset bestaan lijkt voorgoed voorbij .
De zus bij wie ze noodgedwongen intrekt (Sally Hawkins, uit Happy-Go-Lucky) is natuurlijk precies het tegenovergestelde type van Jasmine. Een gescheiden vakkenvulster met een gladde automonteur als vriend, wonend in een armoedig huurappartement. Tegenstellingen die als vanzelf voor confrontaties zorgen en die Allen op vertrouwde wijze uitbuit.
De moraal van Blue Jasmine is eerder amusant dan schokkend. De lagere klasse is sympathieker dan de hogere en uiteindelijk toch ook beter af. De elite bestaat uit gewichtige mannen die een fortuin verdienen met het verplaatsen van al of niet bestaand geld, en hun wezenloze vrouwen met allerlei onzinnige dagbestedingen. Fijn ironisch is de suggestie dat de redding voor Jasmine zowel ver weg als dichtbij lijkt: als ze tijdig een nieuwe rijke echtgenoot strikt, kán alles nog goed komen.
Woody Allen heeft de laatste jaren al een rijtje bijzonder films afgeleverd (Midnight in Paris, Vicky Cristina Barcelona, Match Point), en met Blue Jasmine heeft hij die allemaal nog overtroffen. Nu al gegarandeerd Oscar-materiaal.
Grappig is ook dat Allen, die zich de laatste jaren kenmerkte als een chroniqueur van het betere Europese stadsleven, nu eens onze hoofdstad aanstipt. ‘Komen we daarmee weg?’, vraagt een zakenpartner aan Jasmines louche echtgenoot. ‘Als het via de account in Amsterdam loopt wel’, sust die. Daar kan geen imagocampagne tegenop.