Lang voordat Picasso Guernica maakte en uitgroeide tot de god van het kubisme raakte de schilder in 1911 in Parijs verwikkeld in een onwaarschijnlijk maar waar gebeurd verhaal: de diefstal van de Mona Lisa uit het Louvre.
Al snel werd duidelijk dat Picasso er niks mee te maken had, maar de makers van La bande à Picasso vonden het verhaal mooi genoeg om er deze luchtige komedie van te maken.
De diefstal vormt de climax van het verhaal, maar verder gaat de film vooral over het vrolijk ¬chaotische leven van een groep vrienden waarvan sommige
uitgroeiden tot beroemde kunstenaars. Naast de schilders Pablo Picasso en Georges Bracque waren dat de dichters Guillaume Appollinaire en Max Jacob en Picasso’s muze Fernande Olivier.
De film beslaat de ‘Roze periode’ (vanaf 1905) van Picasso’s leven. In die tijd raakte hij bekend en kreeg zijn eerste successen. Door zijn succes en zijn relatie met Fernande werd Picasso minder somber, wat in zijn schilderijen tot uitdrukking kwam door het gebruik van de kleur roze.
Aan het begin van La Bande à Picasso laat regisseur Fernando Colomo namens de erven Picasso weten dat dit een fictief verhaal is, losjes gebaseerd op ware gebeurtenissen.